1. Bedenk waar je verhaal over gaat.
2. Schrijf je een informatietekst, een brief of een verhaaltje.
3. Wie of wat is (of welke dingen zijn) belangrijk in je verhaal?
4. Maak zinnen die beginnen met een hoofdletter en eindigen met een leesteken (een punt, een vraagteken of uitroepteken).
5. Laat iemand je woorden nakijken of ze goed geschreven zijn. Soms komt er een golfje onder. Dan is het woord niet goed, maar bij een naam of buitenlands woord hoeft dit niet fout te zijn. Je kunt samen met je vader of moeder in word kijken of je woord goed is of op google intypen. (Typ minstens vier woorden in met betrekking tot je onderwerp, dan gaat er weinig mis, bijv. ; poesje, poten, ruiken, oortjes).